
Jurisprudentie
BA0065
Datum uitspraak2007-03-07
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200603046/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200603046/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder met toepassing van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer de voorschriften, behorende bij de oprichtingsvergunning van 29 juli 1980 voor een herstelinrichting voor motorvoertuigen en een verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief LPG, aan de Stegerensallee 1 te Dedemsvaart, gewijzigd en aangevuld. Dit besluit is op 16 maart 2006 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200603046/1.
Datum uitspraak: 7 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Overijsselse Oliecombinatie B.V.", gevestigd te Dedemsvaart,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder met toepassing van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer de voorschriften, behorende bij de oprichtingsvergunning van 29 juli 1980 voor een herstelinrichting voor motorvoertuigen en een verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief LPG, aan de Stegerensallee 1 te Dedemsvaart, gewijzigd en aangevuld. Dit besluit is op 16 maart 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door R. Blankestein, B.J. van Wilferen en A.M. Koekoek, en verweerder, vertegenwoordigd door A.M. Zwiers en G. Haandrikman, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag regelmatig bezien of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend en de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.
Ingevolge artikel 8.22, tweede lid, van de Wet milieubeheer wijzigt het bevoegd gezag de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, vult deze aan of trekt ze in, dan wel brengt alsnog aan de vergunning beperkingen aan of verbindt daaraan voorschriften, voor zover blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt.
2.2. Bij het besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder de voorschriften, verbonden aan de eerder aan appellante verleende oprichtingsvergunning en wijzigingsvergunningen gewijzigd en aangevuld, in verband met de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi).
2.3. Eerst ter zitting heeft appellante ten aanzien van voorschrift 4 nadere argumenten naar voren gebracht. Dit is in dit stadium van de procedure, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met een goede procesorde. De Afdeling laat deze argumenten daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
2.4. Appellante kan zich niet verenigen met voorschrift 2 waarin is bepaald dat de doorzet van LPG op het tankstation niet meer mag bedragen dan 400 m3 per jaar.
2.4.1. Verweerder betoogt dat in de aan appellante verleende oprichtingsvergunning geen beperking van de jaarlijkse doorzet van LPG is opgenomen, zodat formeel binnen de inrichting een ongelimiteerde hoeveelheid LPG mag worden doorgezet per jaar. Uit een oogpunt van externe veiligheid acht verweerder dit niet wenselijk.
Volgens verweerder volgt uit het Bevi dat in geval van een ondergrondse tank van 20 m3 een doorzet van 1000 m3 per jaar en dus 50 leveringen van 20 m3 per jaar zijn toegestaan. Verweerder betoogt dat met name het aantal leveringen per jaar van invloed is op de externe veiligheid, zodat ook wat onderhavige inrichting betreft het maximaal aantal leveringen per jaar moet worden beperkt tot 50. Nu de binnen de inrichting aanwezige tank een omvang heeft van 8 m3, acht verweerder het uit een oogpunt van externe veiligheid redelijk de maximaal toegestane doorzet aan LPG per jaar te beperken tot 400 m3 per jaar.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat niet alleen het aantal leveringen per jaar, maar ook de tijd, die bij elke levering nodig is voor het lossen van het LPG, van belang is voor het aspect externe veiligheid. Dit heeft verweerder niet bij de totstandkoming van voorschrift 2 betrokken. Ter zitting heeft verweerder hierover opgemerkt dat een juiste beoordeling daarvan met zich kan brengen dat een doorzet van meer dan 400 m3 aan LPG per jaar uit een oogpunt van externe veiligheid kan worden toegestaan. Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling niet deugdelijk gemotiveerd dat een beperking van de doorzet tot 400 m3 uit een oogpunt van externe veiligheid noodzakelijk is. Dit verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
2.5. Appellante kan zich evenmin verenigen met voorschrift 3, waarin is bepaald dat zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 1 januari 2010 moet worden voldaan aan de grenswaarde van 15 meter gemeten van de LPG-afleverzuil tot de woning aan de Stegerensallee 3. Volgens appellante wordt zij aldus ten onrechte nadelig beïnvloed door de verlening in 1994 van een bouwvergunning voor de bouw van een vestibule aan voormelde woning. Eerst met die bouw is de afstand minder dan 15 meter, geworden, terwijl voorheen door de inrichting aan alle afstandseisen werd voldaan, aldus appellante.
2.5.1. Volgens verweerder is de bouwvergunning in 1994 op goede gronden verleend. Na verlening van deze bouwvergunning is in 2004 het Bevi in werking getreden. Dit brengt volgens verweerder met zich dat de afstand tussen de woning en de afleverzuil moet worden vergroot van 12 à 13 meter tot minimaal 15 meter.
2.5.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het Bevi, voor zover thans van belang, draagt het bevoegd gezag er voor zorg dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een LPG-tankstation waarvan de doorzet meer dan 1500 m3 per jaar bedraagt, hoger is dan 10-5 per jaar, binnen drie jaar na dat tijdstip het plaatsgebonden risico die grenswaarde niet meer overschrijdt.
In artikel 18, eerste lid, van het Bevi is bepaald dat onverminderd artikel 17, eerste lid, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 januari 2010 wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Bevi, voor zover thans van belang, draagt het bevoegd gezag er zorg voor, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi de afstand van een LPG-tankstation, waarvan de doorzet van LPG minder dan 1500 m3 bedraagt, tot een kwetsbaar object kleiner is dan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstand tot kwetsbare objecten, dat binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de bij die regeling vastgestelde afstand.
In artikel 18, tweede lid, van het Bevi is bepaald dat onverminderd artikel 17, tweede lid, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 januari 2010 moet worden voldaan aan de grenswaarden als opgenomen in de regeling.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (hierna: de Revi), voor zover thans van belang, wordt in de gevallen bedoeld in artikel 17, eerste lid en artikel 18, eerste lid van het Bevi, het plaatsgebonden risico berekend met toepassing van CPR 18.
In artikel 9 van de Revi is, voor zover thans van belang, bepaald dat de afstand tot kwetsbare objecten bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, en 18, tweede lid, van het Bevi de afstanden zijn die zijn vermeld in de bij deze Revi behorende bijlage 1, tabel 2, indien het risico wordt veroorzaakt door een LPG-tankstation, waarvan de doorzet minder dan 1500 m3 per jaar bedraagt.
2.5.3. De Afdeling stelt vast dat verweerder voorschrift 2 heeft gebaseerd op tabel 1 van bijlage 1 van de Revi, waarin afstanden in meters zijn opgenomen tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar. In de tabel is ook een afstand opgenomen van 15 meter vanaf de afleverzuil. De Afdeling stelt voorts vast dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat gelet op artikel 18 van het Bevi zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 2010 aan die afstand van 15 meter moet worden voldaan.
De Afdeling overweegt dat uit bovenvermelde bepalingen van het Bevi en de Revi niet volgt dat de onderhavige inrichting in 2010 aan de afstanden genoemd in tabel 1 van bijlage 1 van de Revi moet voldoen. In geval van een tankstation waarbij de doorzet van LPG meer dan 1500 m3 per jaar bedraagt, moet zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 januari 2010 worden voldaan aan de grenswaarde van 10-6 en deze waarde moet worden berekend met toepassing van de CPR 18. Van toepassing van tabel 1 van bijlage 1 van de Revi is in dat geval geen sprake. Voor zover verweerder is uitgegaan van de feitelijke jaarlijkse LPG-doorzet en de inrichting heeft aangemerkt als een tankstation waarbij de doorzet van LPG minder dan 1500 m3 per jaar bedraagt, zijn bij toepassing van artikel 18 van het Bevi niet de afstanden uit tabel 1 van bijlage 1 van de Revi van toepassing, maar die uit tabel 2.
Gezien het voorgaande heeft verweerder voorschrift 3 ten onrechte gebaseerd op het standpunt dat ingevolge tabel 1 van bijlage 1 van de Revi de inrichting uiterlijk 1 januari 2010 moet voldoen aan een afstand van 15 meter vanaf de afleverzuil. Nu verweerder niet anderszins heeft gemotiveerd waarom hij voorschrift 3 uit een oogpunt van externe veiligheid noodzakelijk acht, is het besluit in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het de voorschriften 2 en 3 betreft.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 13 maart 2006, voor zover het de voorschriften 2 en 3 betreft;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 629,56 (zegge: zeshonderdnegenentwintig euro en zesenvijftig cent); het dient door de gemeente Hardenberg aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Hardenberg aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Blok, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Blok
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007
428